Prinsjesdag is achter de rug en de verkiezingen staan voor de deur. Met een dubbel demissionair kabinet, was het geen verassing dat veel grote keuzes zijn doorgeschoven naar de formatietafel. Alhoewel de Miljoenennota hier slechts een mager voorschot op doet, vertellen de Nederlandse verkiezingsprogramma’s ons veel over de richting die het land de komende jaren zal inslaan. Voor bedrijven in de energie- en industriesector is dit geen theoretische exercitie: het zijn de lijnen die straks de kaders bepalen voor investeringen, projecten en vergunningen. Maar: uiteindelijk wordt de energietransitie lokaal bepaald.
De rode lijnen uit verkiezingsprogramma’s
Wat daarbij opvalt, is dat er over de grote koers steeds minder twijfel bestaat. De industrie moet verduurzamen, CO₂-reductie blijft leidend en de infrastructuur voor energie en grondstoffen staat bovenaan de agenda. Maar de weg ernaartoe verschilt per partij: van stevige regulering en belastingen tot juist het stimuleren van innovatie en investeringen.
Wat partijen in elk geval gemeen hebben, is de erkenning dat de opgave groot is. Wind op zee, zonneparken, waterstofbackbones, CO₂-opslag – het komt allemaal op ons af en vraagt om een stevig fundament. Tegelijkertijd is de waarschuwing duidelijk: het is nog maar de vraag of we op deze manier de klimaatdoelen voor 2030 gaan halen. Belangrijke duurzame energieprojecten worden stilgelegd. Doelen voor de productie van waterstof en wind op zee worden naar beneden bijgesteld. En maatwerkafspraken met grote bedrijven over CO2 reductie lopen spaak.
In veel verkiezingsprogramma’s roepen partijen op: het moet betaalbaar blijven voor huishoudens én bedrijven, en we mogen ons niet afhankelijk maken van internationale energie- en grondstofstromen. Bedrijven zien de uitdagingen om te vergroenen door de hoge productiekosten, moeilijke internationale markten en trage vergunningprocedures.
Projecten slagen of stranden lokaal
Wie wat dieper kijkt, ziet dat de uitdaging niet alleen in Den Haag ligt. De toekomst van onze industrie en energievoorziening wordt voor een groot deel lokaal bepaald. Want hoe snel een vergunning wordt verleend, hoe een windmolen in het landschap past, en of de omgeving het bestaan van industrie of de komst van duurzame energieprojecten accepteert – dat is uiteindelijk waar projecten slagen of stranden. Bovendien krijgen gemeenten steeds meer taken op hun bordje, wat het belang van lokaal beleid en draagvlak alleen maar groter maakt.
Voor inwoners maakt het weinig uit wat de waan van de dag in Den Haag is. Wat telt, is wat men ervaart in de directe leefomgeving. Verandert het landschap, neemt geluidsoverlast toe, of lopen de kosten uit de hand? Tegelijkertijd kan een goed ingepast project juist trots en betrokkenheid oproepen, zeker wanneer de omgeving kan meeprofiteren en hun belangen begrepen en zorgvuldig meegewogen worden.
De sleutelrol voor omgevingsmanagers
In die dynamiek vervult de omgevingsmanager een sleutelrol. Niet als uitvoerder van een procedure, maar als verbinder tussen beleid, project en samenleving. De kracht zit in het vroegtijdig betrekken van omwonenden en stakeholders, in het vertalen van complexe keuzes naar heldere verhalen, en in het slim inpassen van projecten zodat ze de leefomgeving versterken in plaats van belasten.
Bovendien vraagt dit om flexibiliteit: politieke prioriteiten verschuiven, technologie ontwikkelt zich razendsnel en maatschappelijke sentimenten kunnen kantelen. Juist dan is de omgevingsmanager degene die het proces wendbaar, maar ook stabiel houdt. Voor organisaties betekent dit dat investeren in goed omgevingsmanagement geen luxe is, maar een voorwaarde om projecten tijdig en met draagvlak te realiseren.
Bij Publyon SOM zien we dat bedrijven die dit omarmen, vooroplopen. Zij bouwen niet alleen aan hun projecten, maar ook aan vertrouwen, legitimiteit en maatschappelijke verankering. En dát is uiteindelijk de sleutel om ambities van papier naar praktijk te brengen